Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet inzake de geldtransactiekantoren

 

Artikel 8
1
Onze Minister kan bij:
a
in het register ingeschreven geldtransactiekantoren;
b
geldtransactiekantoren waaraan een ontheffing als bedoeld in artikel 4 is verleend;
c
geldtransactiekantoren waarop een vrijstelling als bedoeld in artikel 4 van toepassing is;
d
de natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat deze handelt in strijd met de bij of krachtens deze wet gestelde regels, alle inlichtingen inwinnen of doen inwinnen die redelijkerwijs nodig zijn voor de uitoefening van de taken en bevoegdheden die Onze Minister op grond van deze wet heeft en teneinde na te gaan of de bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen worden nageleefd.
2
Onze Minister kan van ieder ingeschreven geldtransactiekantoor en van iedere financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van kredietinstelling of financiële instelling mag uitoefenen, inlichtingen verlangen betreffende de door dat kantoor of die onderneming met een geldtransactiekantoor of met een kredietinstelling of financiële instelling verrichte transacties, voorzover dat voor de vervulling van zijn bij deze wet opgelegde taak redelijkerwijs nodig is.
3
Degene van wie de inlichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden verlangd, verstrekt deze binnen de door Onze Minister te stellen redelijke termijn.
4
Voor zover de in het tweede lid bedoelde inlichtingen gegevens betreffen die de instelling reeds aan De Nederlandsche Bank N.V. heeft verstrekt uit hoofde van de Wet financiële betrekkingen buitenland 1994, kan de instelling aan de in het derde lid genoemde verplichting voldoen door die gegevens aan te merken als verstrekt uit hoofde van deze wet. De Nederlandsche Bank N.V. verstrekt in dat geval aan Onze Minister de gevraagde inlichtingen.
5
Ten aanzien van de personen die door Onze Minister zijn belast met het inwinnen van inlichtingen of met de uitoefening van andere taken en bevoegdheden die Onze Minister heeft op grond van het bij of krachtens deze wet bepaalde, zijn de artikelen 5:12, 5:13, 5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •